In't oude veld bij het Keulsche land
Daar waar den grote mispelboom stonde
Daar leefde het ondier, den Gelresche draak
Geen enkel man die hem aan konde
Er stond ene slot van de Heer Van Pont
Gezegend was hij met twee kloeke zonen
En den jongste, Wychaert zijn naam,
In stille verlooft met een Hamelandsch schone
Hoor den draak met luide geruchte in den donkere nachten
Daar Wychaert zijn groot zwaard zal heffen en den ondier zal slachten
Hoor den draak met luide geruchte in den donkere nachten
Daar Wychaert zijn groot zwaard zal heffen en den ondier zal slachten
Wychaert kwam aan bij het meiske d'r vader
De vader die zat in zijn grote troon
Hij zeit: Wychaert gij zult moed moeten tonen
Om te beminnen mijn dochter zo schoon
Zo sprong hij te paard, Wychaert ging nu heen
En gespte om, zijn groot sterk zwaard
Rijdend over den Gelresche velden
Moedig en onverschrokken van aard
Het dier lag al altijd onder den mispel
Zo stapte Wychaert moedig naar voren
Den draak brulde luidkeels: GELRE! GELRE!
Het was tot in weiden omtrek te horen
Met dank aan zijn dolk geerfd van zijn vader
Stak hij het met slechts een goede steek
Zieltogend lag het aan Wychaerts voeten
Alwaar het van zijn wonden bezweek
Het volk juichte luid en riepen hem na
"De doder van Gelre is den ware held"
Hij kreeg zijn kasteel en schatten zo veel
En Hamelands deerne, zo werd het verteld
Het kleine geveste kreeg tevens zijn naam
Den trotsche naam: GELRE!
Daar is het land van Gelre gesticht
Daar is ons Gelderland ontstaan